JURIDISCHE KWESTIE | In het plan van de regering om de economische crisis aan te pakken, zitten ook vele miljoenen om de huisvesting van het onderwijs op orde te brengen. In het basis- en voortgezet onderwijs is de huisvesting sinds 1997 een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Schoolbesturen zullen dus met hun colleges van b. en w. om de tafel moeten gaan zitten, om te bekijken waar de knelpunten zitten die met de financiële impuls van Den Haag opgelost kunnen worden.
Maar het is raadzaam om, gezien de ingewikkelde regelgeving omtrent de huisvesting, heldere afspraken te maken, anders kunnen achteraf de druiven zuur zijn. Centraal staan de artikelen 91 tot en met 112 van de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de daarop gebaseerde gemeentelijke verordening onderwijshuisvesting. Het is meermalen voorgekomen dat een schoolbestuur naar de rechter moest stappen, vanwege een verschil van mening over wie wat precies zou betalen en op grond van welke regels. Zo ook een schoolbestuur in het noorden van het land, dat ervan overtuigd was dat de gemeente de volledige kosten van de nieuwbouw voor haar rekening zou nemen.
De betreffende school was op twee locaties gehuisvest en dat is, zo weet menig directeur, bepaald niet ideaal. Dus uitte het bestuur enkele jaren geleden de wens bij de gemeente om een nieuw gebouw te kunnen stichten, en de politiek was daar wel gevoelig voor. De gemeenteraad volgde een voorstel van het college van B&W om ongeveer 1,8 miljoen euro ter beschikking te stellen voor nieuwbouw. De geschatte bouw- en verwervingskosten lagen ongeveer 2,5 ton hoger, maar het schoolbestuur had in de afspraken met de gemeente aangegeven dat bedrag voor eigen rekening te nemen. Te betalen uit de verkoop van een directeurswoning.
Maar tijdens de voorbereiding van de bouw ontstond er een verschil van mening tussen gemeente en schoolbestuur over wat de afspraak nou precies inhield. Het schoolbestuur stelde zich op het standpunt dat die toezegging alleen betrekking had op faciliteiten of ruimten die niet, op grond van de lokale verordening, voor financiering door de gemeente in aanmerking zouden komen. Het college van B&W was echter van mening dat de gemeente, op grond van diezelfde verordening, niet verplicht was om de totale kosten van de nieuwbouw op zich te nemen. In hoger beroep stelde de Raad van State de gemeente in het gelijk.
Budgettair neutraal
Cruciaal bleek dat er geen bouwkundige redenen waren om tot nieuwbouw te komen. De bestaande huisvesting, weliswaar op twee locaties, voldeed namelijk aan de normen. Op grond van eerdergenoemde verordening, in combinatie met artikel 100 (eerste lid aanhef en onder f) van de WPO, kan een gemeenteraad zich op het standpunt stellen dat in zo'n geval de operatie budgettair neutraal moet verlopen. In die zin dat de kosten voor de overheid gelijk blijven. Met andere woorden, de gemeenteraad had, als het schoolbestuur geen eigen bijdrage wilde leveren, het verzoek voor een nieuw gebouw ook kunnen afwijzen, overwoog de Raad van State in haar besluit.
Het juridisch geschil heeft overigens geen invloed gehad op de uitvoering van het bouwplan. Op het moment dat de rechters in Den Haag uitspraak deden was de nieuwbouw namelijk al gerealiseerd en het openingsfeest achter de rug.