DEN HAAG | INTERVIEW | Drie jaar geleden maakte Doekle Terpstra de overstap van de christelijke vakbeweging naar de neutrale HBO-raad, de werkgevers in het hoger beroepsonderwijs. Maar zijn levensbeschouwelijke veren heeft hij allerminst afgeschud. Terpstra over artikel 23 van de Grondwet en de cruciale rol van onderwijs voor de emancipatie van allochtone én vergeten autochtone jongeren.
In het najaar bracht Doekle Terpstra als voorzitter van de HBO-Raad, samen met de vaste kamercommissie voor onderwijs een werkbezoek aan de Verenigde Staten. Het werd een onthutsende ervaring. “Je denkt in het walhalla van het onderwijs te komen, maar niets bleek minder waar. Je hebt daar de bekende fantastische topinstituten, maar nog veel meer scholen die in de verste verte niet voldoen aan onze instellingen. En dan praten wij in Nederland over ons onderwijs in beelden van varkensstallen, schandelijk! We moeten ons af en toe diep schamen over de wijze waarop wij onszelf diskwalificeren.”
Doekle Terpstra is nooit te beroerd om af en toe de knuppel stevig in het hoenderhok te gooien, maar hij ergert zich groen en geel aan de minachting en het cynisme die vaak in het debat over de staat van ons onderwijs de boventoon voeren. De man die ooit namens het CNV op het Museumplein driehonderdduizend betogers mocht toespreken, is van het optimistische soort, met een sterk geloof in vooruitgang. De samenleving is wel degelijk te verbeteren is zijn rotsvaste, christelijk geïnspireerde overtuiging, en goed onderwijs is daarvoor cruciaal.
Zijn overstap, drie jaar geleden, van de christelijke vakbond naar de wereld van het hoger (beroeps)onderwijs heeft hem daarin gesterkt. Aangenaam verrast was hij door wat hij aantrof. Een innovatieve en vooral dynamische sector, met veel deskundige en betrokken mensen en gericht op de 21e eeuw. Een sector die zijn tekortkomingen heeft, maar zeker niet aan het infuus ligt. In zijn klassieke werkkamer in het kantoor van de HBO-Raad, van waaruit hij uitkijkt over het Malieveld – demonstratieplek bij uitstek -, geeft hij zijn visie op actuele thema’s in het onderwijs. Zoals artikel 23 van de Grondwet, dat de vrijheid van onderwijs regelt en dat van Terpstra in een nieuw jasje mag worden gestoken.
Hoe belangrijk is bestaan van het bijzonder onderwijs?
“Ik vind dat een heel spannende vraag. Want de vrijheid van organisatie, de vrijheid van onderwijs, de pluriformiteit, is een groot goed in de Nederlandse traditie. In de diversiteit zit heel veel kracht opgesloten, zolang het maar geen isolement betekent. Ik geloof niets van het ‘in onze isolement ligt onze kracht’, zoals je dat nog wel aantreft bij de orthodoxe christenen. Dat was en is in een ongelooflijk snel ontwikkelende samenleving geen houdbaar concept.”
Is het ook onwenselijk?
“Het is wel heel Nederlands, het past goed bij wie wij zijn. Artikel 23 is altijd een buitengewoon gevoelig onderwerp, maar we moeten het wel dynamisch houden. Op het moment dat artikel 23 door iemand ter discussie wordt gesteld, trek dat dan niet meteen in een taboesfeer. Je moet er met een open mind naar kijken. De samenleving van vandaag is niet de samenleving van een eeuw geleden. Toen hadden we geen 900.000 moslims en 1,7 miljoen mensen die een andere etniciteit hebben dan de Fries en de Drent honderd jaar geleden.”
Randstad en platteland
Is het niet het punt dat het vooral de samenleving in de Randstad is die zo verandert, en niet die van daarbuiten?
“Ik heb het afgelopen jaren gedacht dat de Nederlandse identiteit er niet meer zo toe deed in een globaliserende wereld, dat we deel uitmaken van een Europese gemeenschap, Dat laatste geloof ik nog steeds, maar ik raak er in toenemende mate van overtuigd dat de nationale identiteit er toe doet. Dat is van ongelooflijk grote betekenis om uiteindelijk een gemeenschappelijk waardepatroon te ontwikkelen. Dat geldt voor de mensen in de grote steden, maar evenzeer voor de mensen in Friesland en Drente.”
Die beleven hun identiteit misschien anders dan de mensen in de Randstad?
“Ik kom uit een klein plattelandsdorpje in Friesland. Als daar vroeger een zwarte burger rondliep dan dacht je ‘dat is een verdwaald iemand’. Nu zijn er in die dorpje de vluchtelingen die deel uitmaken van de gemeenschap. In alle hoeken gaten van het land word je geconfronteerd met een ander Nederland. Dat vind ik heel fascinerend en uitdagend, maar daar hoort wel iets bij van een Nederlandse identiteit. We zijn bezig om die voor een deel weer uit te vinden.”
Er zijn critici die zeggen dat artikel 23 een belemmering is voor integratie.
“Ik ben geen adept van een of andere stroming: voor of tegen artikel 23. De vraag is, heeft artikel 23 ons nou in de vaart der volkeren opgestoten en heeft het als het ware de integratie bevorderd in die veranderende samenleving, of heeft het er juist toe geleid dat groepen daardoor meer van elkaar gescheiden zijn? In het verleden heeft het duidelijk bijgedragen aan de emancipatie van groepen in onze samenleving. Maar gaat dat nu ook op voor groepen mensen van een andere achtergrond en cultuur? Als je het hebt over een multiculturele samenleving dan komt die tot stand door mensen met elkaar in verbinding te brengen. Dat ze dingen van elkaar weten en elkaars tradities kunnen begrijpen. Dat ze invoelvermogen creëren. Maar dat gebeurt te weinig.”
Zwarte hogescholen
Haalt het onderwijs voldoende talent uit de groep van allochtonen?
“Ik zie nu een massieve beweging op gang komen van allochtone jongeren die het hoger onderwijs weten te vinden. Neem bijvoorbeeld de Hogeschool Rotterdam, dat is een zwarte hogeschool in een paar jaar tijd, Inholland in Rotterdam ook. Ik vind dat fantastisch! En wat mooi is is dat studenten elkaar begeleiden en vasthouden, de zogeheten studentencoaches. Dat is heel perspectiefvol voor de langere termijn. Tegelijkertijd is het zo dat uit onderzoeken blijkt dat allochtone kinderen te lage adviezen krijgen. Daar moeten we snel van af.”
Maar dat geldt toch evenzeer voor groepen autochtone leerlingen?
“Dat hoor ik ook in de provincie, als ik er een hogeschool bezoek. Laatst zei een lid van een college van bestuur: ‘Doekle, het is nog steeds niet vanzelfsprekend dat jonge mensen op het platteland door hun ouders gestimuleerd worden naar het hoger onderwijs te gaan.’ Dat is toch verbazingwekkend, die fase hebben we toch achter de rug? Ik heb dat zelf ondervonden. Mijn ouders waren supertrots dat ik het advies kreeg voor de mavo in Bolsward. ‘Onze Doekle gaat studeren!’. Maar ik was op die school doodongelukkig, werd op geen enkele manier uitgedaagd, ik had niks te do
en. Ja, om kattenkwaad uit te halen, ik ben zelfs blijven zitten. Ik kreeg van huisuit geen bagage mee. Dus ik vraag daar nu aandacht voor. Dat de focus meer op grote steden is gericht is begrijpelijk, daar spelen de grote sociale vraagstukken, maar we moeten het platteland niet vergeten.”
Stromen studenten voldoende toegerust het hbo binnen?
“Als HBO-raad hebben we er vanaf 2005 op gehamerd dat het taal- en rekenonderwijs verbeterd moet worden, aanvankelijk werden we weggehoond. We zien in toenemende een kennisprobleem bij nieuwe studenten. En niet alleen in het hbo, ook op de universiteiten. De pabo’s hebben in dat opzicht de maatschappelijke mokerslagen ontvangen, maar de kracht van de pabo is dat zij dit onderwerp in belangrijke mate hebben geagendeerd. En terecht, daar moeten we geen concessies aan doen.”
Is het niet ook een probleem dat voortgezet en hoger onderwijs onvoldoende op elkaar aansluiten?
“Het is inderdaad niet alleen een kwestie van kennisontwikkeling, maar ook van attitude. In het hbo gaat het vooral om: hoe combineer je kennis en competenties met elkaar. Mijn gevoel zegt me dat het voortgezet onderwijs daar volstrekt niet op aansluit, ze kennen het woord competenties niet eens. Ik maak ze geen verwijten, maar er ligt daar een vraagstuk dat we ook bij de kop zouden moeten pakken.”
► HBO in cijfers
In de jaren tachtig is er onder druk van de overheid een proces van schaalvergroting ingezet in het hoger beroepsonderwijs en is het aantal hogescholen door fusies teruggedrongen van 350 naar 45. Hun omvang loopt sterk uiteen van ruim 300 studenten van Hogeschool Helicon tot bijna 37.000 van Fontys Hogescholen. Het totale aantal studenten bedroeg vorig jaar 374.500, in 1995 waren dat er nog 270.500. Op dit moment zijn de vrouwelijke studenten in de meerderheid (52,3%).
Het aantal allochtone studenten van niet-westerse afkomst in het hbo groeide in twaalf jaar van 6,6 % naar 13,4 %.
[Dit artikel is eerder geplaatst in SBM januari 2009]