INTERVIEW | In 2006 promoveerde dr. Melanie Ehren op een proefschrift over de veranderende rol van de inspectie. In 2009 maakte ze in een interview de stand van zaken op. Ze waarschuwde opnieuw voor de negatieve effecten van het nieuwe toezichtsbeleid.
Tekst Emmanuel Naaijkens
________________
Of de inspectie eigenlijk nog wel een goed beeld heeft van de kwaliteit van het onderwijs, is de vraag aan dr. Melanie Ehren (33), aan het slot van een interview, waarin ze er herhaalde malen blijk van heeft gegeven bezorgd te zijn over de richting die de Onderwijsinspectie met het toezicht is ingeslagen. Ze aarzelt en zegt dan: “Landelijk gezien, op systeemniveau dus, wel, want ze doen elk jaar steekproeven voor het Onderwijsverslag, dat zit heel degelijk in elkaar. Maar of ze nog een goed beeld hebben van de individuele school? Daar kun je vraagtekens bij plaatsen.”
Drie jaar geleden trok Ehren de aandacht met haar proefschrift ‘Toezicht en schoolverbetering’, waarin ze onderzocht hoe de Onderwijsinspectie, of meer preciezer de inspecteurs, hun taak vervulden in het licht van de in 2002 ingevoerde Wet op het Onderwijstoezicht (WOT). Het bijzondere aan haar proefschrift was dat ze haar waarnemingen niet alleen baseerde op literatuuronderzoek, maar ook daadwerkelijk in het voetspoor van de inspecteurs het onderwijsveld introk.
In die tijd bezochten de inspecteurs in het basisonderwijs eenmaal per jaar de scholen in hun werkgebied, en een keer in de vier werden de scholen onderworpen aan een uitgebreid inspectiebezoek. De inspectie hield toen nog op schoolniveau de vinger aan de pols, maar de WOT is recent aangepast en met de invoering van het systeem van risicogestuurd toezicht is de inspectie op grotere afstand van de dagelijkse onderwijspraktijk gezet.
Inspecteurs maken nu achter hun bureau, op basis van gegevens die scholen zelf aanleveren, jaarlijks een risicoanalyse. De opbrengsten (toetsresultaten) zijn daarbij het belangrijkste uitgangspunt. Komen de resultaten overeen met de verwachtingen, dan volgt er geen verder toezicht. Pas als de opbrengsten tegenvallen en het vermoeden is dat er dus iets mis is met de school, dan komt de inspectie in actie. De aandacht is sterk toegespitst op de (zeer) zwakke scholen.
Gemengde gevoelens
Melanie Ehren, die tegenwoordig bij de Universiteit Twente o.a. internationaal vergelijkend onderzoek doet naar inspecties, heeft gemengde gevoelens over de nieuwe aanpak die de inspectie, als gevolg van gewijzigde politieke keuzes, nu volgt. In andere landen krijgt de inspecteur juist weer meer een centrale rol in het toezicht, zoals wij dat tot voor kort ook kenden, zegt Ehren.
Ze noemt als voorbeeld de Verenigde Staten, waar onder de regering Bush scholen louter nog werden afgerekend op hun toetsresultaten. “De negatieve effecten daarvan komen nu aan het licht. Veel wetenschappers pleiten voor een ander systeem van toezicht, waarbij ook schoolbezoeken van inspecteurs worden ingevoerd.”
Waarom is de inspectie bij ons op afstand gezet? Was dat doordacht of heeft het met geld te maken?
“Ik denk dat het vooral met geld te maken heeft en met het idee dat je scholen die het goed doen met rust zou moeten laten. Maar de argumentatie is voor mij toch wel een beetje een raadsel. Met name omdat uit mijn onderzoek, waarvan de resultaten bekend waren voordat het risicogestuurd toezicht werd geïmplementeerd, bleek dat de feedback van de inspecteurs bij schoolbezoeken een meerwaarde heeft en bijdraagt aan verbetering van de kwaliteit. Die stimulerende en signalerende functie van de inspecteur, die als een kritische observator de scholen bezoekt, wordt ten onrechte niet meer zo belangrijk gevonden.”
Maar staatssecretaris Dijksma zegt dat ze een verbetercultuur wil, geen afrekencultuur.
“Dat is omdat nu met risicogestuurd toezicht wordt geprobeerd zwakke scholen eerder te identificeren en eerder in te grijpen. Dan kies je voor een strategie waarbij je vroegtijdig handhaving kan inzetten met als doel om die zwakke groep te verbeteren. Als ik denk aan stimulerend toezicht en verbetering, dan denk ik echter aan de héle linie van scholen en niet alleen de onderkant van die groep scholen.”
Ehren noemt de huidige insteek erg smal. “Het gaat uit van de aanname dat je met opbrengstgegevens, maar ook andere indicatoren zoals ziekteverzuim en personeelsverloop, een beeld kan hebben van kwaliteit van scholen. Voor een deel klopt dat wel, maar wij hebben in onderwijswetgeving vastgelegd dat kwaliteit van scholen ook aspecten van het onderwijsproces omvat. Dat verdwijnt deels uit beeld. Je weet niet of als van een school de opbrengstgegevens in orde zijn, de school voldoet aan alle deugdelijkheideisen en kwaliteitsaspecten. Uit onderzoek, ook van de inspectie zelf, blijkt dat die relatie helemaal niet zo sterk is. Goede prestaties hoeven helemaal niet te betekenen dat het onderwijs helemaal in orde is.”
Dit is dus een riskante situatie? Het kan zijn dat over een aantal jaren aan het licht komt dat een aantal scholen, die op papier geen risico leken, toch serieuze problemen hebben.
“Dat is wel mijn vrees, ja. De inspectie probeert dat, ook op aandrang van de Tweede Kamer, te ondervangen door eenmaal in de vier jaar nog een aantal kwaliteitsaspecten in alle scholen te onderzoeken, en dan ga je er vanuit dat inspecteurs het zien als er ook zaken mis zijn in die school. Het werken met risicomodellen is nog relatief jong, er is weinig van bekend. Het onderzoek dat er is laat juist twijfels zien. Een risicoanalyse is in feite een voorspelling van de onderwijskwaliteit van de school, maar er is onvoldoende bekend in hoeverre die voorspelling betrouwbaar is. Daar zou op korte termijn onderzoek naar gedaan moeten worden, niet alleen door de inspectie, maar ook door externe partijen.”
Daar komt nog bij, zegt Ehren, dat je mag verwachten scholen de neiging hebben om strategisch gedrag te vertonen en de informatie die ze aan de inspectie doorgeven, zo positief mogelijk in te kleuren. “Een school heeft er nou eenmaal geen belang bij om van zichzelf een slecht beeld te geven.”
Is dat niet gewoon een kwestie van vertrouwen?
“Ik heb alle vertrouwen in het onderwijs, elke professional werkt met de beste bedoelingen. Maar er zit tussen goed en slecht veel ruimte. Soms zijn we het in Nederland gewoon niet eens over wat goed is en moet je daar discussie over voeren met elkaar. Als het gaat over de betekenis van leerprestaties, dan heeft hoofdinspecteur Leon Henkens in het interview met SBM (februari 2009, red.) daar bijvoorbeeld echt wel een punt. Wat goed onderwijs is wordt in het Nederlandse onderwijs toch sterk gedefinieerd op basis van activiteiten.”
[Dit artikel is eerder gepubliceerd in SBM, april 2009]
♦ Dr. Melanie Ehren is als onderzoeker verbonden aan de Univesiteit Twente. Zij is onder meer coördinator van een Europees onderzoeksprogramma naar onderwijstoezicht.