ROTTERDAM | REPORTAGE | Er is geen stad in Nederland met verhoudingsgewijs zoveel achterstandsleerlingen als Rotterdam. Om de negatieve spiraal te doorbreken wordt er met man en macht gewerkt aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Trouw aan het Rotterdamse karakter doen alle schoolbesturen, openbaar en confessioneel, mee.
Rotterdam is een stad met twee gezichten: economisch krachtig dankzij een haven die tot de wereldtop behoort, maar met een sociaal-economisch zwakke bevolking. Dat laatste manifesteert zich ook in het
onderwijs. Wat koele cijfers maken dat duidelijk. Elke dag gaan er zo’n 90.000 leerlingen naar een school voor basis- of voortgezet onderwijs – als ze tenminste niet spijbelen. Meer dan de helft van die leerlingen heeft ouders van niet-Nederlandse afkomst; er zijn zo’n 150 nationaliteiten.
In rapporttaal: ‘Er zijn grote verschillen in religieuze en culturele oriëntatie, taalontwikkeling en sociale competenties.’ Ongeveer tweederde van de leerlingen (allochtoon én autochtoon) wordt tot de risicogroep gerekend. Om uiteenlopende redenen (zoals moeilijke thuissituatie, leer-, opvoedings-, gedrags- en psychische problemen) is de kans dat ze stranden in het onderwijs groot.
Een immens groot probleem dat gemeente en onderwijs- en jeugdinstellingen te lijf gaan met een onderwijsactieplan dat tien speerpunten telt. Een daarvan is het zogeheten ISO-project: intensieve schoolontwikkeling. Het oogmerk daarvan is om de kwaliteit van het onderwijs en van de schoolorganisatie, grondig te verbeteren, vanuit de gedachte dat het tij alleen structureel te keren is als je het fundament onder al die scholen duurzaam verstevigt. Te beginnen bij de scholen die volgens de Onderwijsinspectie als (zeer) zwak of risicovol moeten worden beschouwd. In het Rotterdamse onderwijs gaat het om naar schatting 50 scholen voor SO, PO, SBO en VO.
Geen taboe meer
Logisch en voor de handliggend, zo’n benadering, maar in de praktijk lag dat niet zo eenvoudig, legt Carel van den Heuvel uit. Hij is als onafhankelijk voorzitter aangetrokken voor de ISO-programmacommissie, die bestaat uit vertegenwoordigers van de Rotterdamse schoolbesturen. “Het is moeilijk om als schoolbestuur openlijk te moeten erkennen dat je een zwakke school in je gelederen hebt en dat je dus in feite tekort bent geschoten. Ook al heb je nog zo je stinkende best gedaan, want daar isgeen twijfel over. Maar die gêne is overwonnen, er is geen taboe meer, het is een probleem waar elk schoolbestuur mee zit”, zegt Van den Heuvel.
Het was nodig om die hobbel van schaamte te overwinnen, omdat alleen een hechte samenwerking uiteindelijk tot succes kan leiden en er alleen nog maar kwaliteitsscholen zijn. En met dat typisch Rotterdamse ‘hand in hand’ zit het inmiddels wel snor. Van den Heuvel, die als oud-directeur van de KPC Groep, het onderwijsveld als zijn broekzak kent, is onder de indruk. “Echt, de samenwerking die hier, op deze schaal, is gerealiseerd is uniek.”
Geen schandpaal
De commissie is vorig schooljaar voor het eerst aan de slag gegaan met vijf zwakke scholen, inmiddels zijn het er 28. In de beginfase dacht men nog dat het onderwerp erg gevoelig lag en dat de schroom overwonnen kon worden door de schoolbesturen zelf hun eigen zwakke school voor te laten dragen. “Maar dat hebben we achter de rug, we kijken er elkaar niet op aan dat we zwakke scholen hebben. De rapporten van de inspectie over de kwaliteit van de school zijn nu het uitgangspunt.
Niemand heeft er moeite mee om een ISO-school te zijn, we ervaren dat niet als een schandpaal. Natuurlijk zijn wij als schoolbesturen elkaars concurrenten, maar we zijn er ook allemaal van doordrongen dat het een gezamenlijke verantwoordelijkheid is om elk kind de kansen te bieden waar het recht op heeft. Een beetje meer of minder marktaandeel telt dan niet”, zegt algemeen directeur Pieter van Keulen van het christelijk schoolbestuur Kind en Onderwijs Rotterdam.
De werkwijze van de commissie is alles behalve revolutionair. Van een school die voor een ISO-traject is aangemeld wordt een grondige analyse gemaakt om in beeld te kunnen krijgen wat de oorzaken zijn dat het zo slecht gaat met de betreffende school, wat de zwaktes en sterktes zijn – en vooral hoe de negatieve spiraal kan worden doorbroken. De gezamenlijkeexpertise van de bestuurders in de ISO-commissie is daarbij cruciaal. “Door kennis te delen en ervaringen uit te wisselen kun je elkaar helpen, in feite werken we op basis van collegiale visitatie”, zegt Van den Heuvel.
Dat de besturen goed samenwerken heeft volgens Mirjam Berkhout, die als programmamanager de commissie ondersteunt, te maken met het besef dat niemand gevrijwaard is van zwakke scholen. “Het is geen statistisch iets. Een school die het op het ene moment nog goed doet, kan op het andere moment in problemen komen, zonder dat je er echt iets aan kunt doen. Dat kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door de veranderende situatie in de omgeving. Met deze aanpak doen we ook aan preventie, voorkomen dat het met een school fout loopt.”
Verhuisbewegingen
Van Keulen schat dat menige basisschool te maken heeft met ingrijpende veranderingen in de schoolbevolking. “Het kan gebeuren dat in twee, drie jaar tijd de populatie helemaal van samenstelling verandert. Er vinden enorme verhuisbewegingen plaats in de stad, het lijkt er bijna op dat mensen een soort van nomadenbestaan hebben: ze verhuizen van de ene buurt of stad/dorp naar de andere. Zo werden we ineens in bepaalde wijken geconfronteerd met grote aantallen Polen, Roemenen, enz. die zich er met hun gezinnen vestigden.
De kinderen moeten daar wel naar school, maar niemand heeft ervaring met kinderen uit deze landen.” Van Keulen wil maar zeggen dat de leerkrachten in Rotterdam een gigantisch zware klus hebben, die erg veel van hen vergt. “Ouders worden ook veeleisender en soms komt het zelfs tot bedreigingen en denken ze het beter te weten hoe onderwijs gegeven moet worden dan de leerkracht zelf. Je moet als leerkracht stevig in je schoenen staan.”
Als er een analyse en een plan van aanpak zijn gemaakt, is er zonodig aanvullend gemeentelijk budget beschikbaar om maatregelen te kunnen nemen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Toch hoeft dat niet per se de uitkomst zijn. “Je kunt ook tot de conclusie komen dat er voor een zwakke school absoluut geen perspectief meer is, en dat het beter is om zo’n school te sluiten of te laten fuseren met een andere school”, zegt voorzitter Van den Heuvel.
Collegiale reflectie
Kwaliteitsverbetering van het onderwijs is een doelstelling van het ISO-traject, maar parallel daaraan is er nog een initiatief. En dat zijn de schoolbestuurlijke proeftuinen. Op basis van collegialiteit houden de bestuurders elkaars beleid kritisch tegen het licht, vooral bedoeld ter stimulering van de reflectie. Doe je als bestuur de goede dingen, en doe je ze wel goed? “De bestuurders willen in zo’n proces voortdurend van rol wisselen.
De ene keer bevragen ze de collega’s van een andere bestuur, op een ander moment moeten ze zelf uitleggen waarom ze voor een bepaald beleid hebben gekozen. Het is dus ook een leerproces. Dat werkt prima omdat we er allemaal van overtuigd zijn dat we hetzelfde nastreven”, aldus Van den Heuvel.
‘Populatie van een school kan
in drie jaar helemaal veranderen’
• Foto’s: Van Brienenoordschool Rotterdam (openbaar-christelijk). Deze school heeft een goed oordeel van de inspectie.
[Artikel in 2008 gepubliceerd in SBM]