NIEUWS | Demissionair minister van Onderwijs Rouvoet ziet niets in een formalisering en juridisering van de klachtenregeling zoals die geldt voor het primair en voortgezet onderwijs. Dat zou een wezenlijke aantasting van het karakter van de regeling zijn.
Dit blijkt uit het schriftelijk antwoord van de minister op vragen die eerder gesteld zijn door leden van de vaste Kamercommissie voor Onderwijs. Naar aanleiding van een brief van de Stichting Veilig Onderwijs over het functioneren van de klachtenregeling, vroeg de VVD zich af of het niet tijd werd om de regeling te herzien. Volgens de liberalen zouden de klachtencommissies beter vervangen kunnen worden door een rechtscollege die voor alle scholen de klachten afhandelt.
Maar dat doet volgens de minister afbreuk aan aard van de regeling, die zich onderscheidt van een rechtsgang of arbitrage. “Een klachtenregeling kent geen bindend vonnis maar levert een oordeel op over de behoorlijkheid van een handeling of gedraging, is kosteloos, kent een relatief eenvoudige procedure en is daardoor laagdrempelig”, aldus de minister.
Bovendien is een belangrijk oogmerk van de regeling dat de behandeling van de klachten leidt tot verbetering van de kwaliteit van en door het onderwijsveld. Door de klachtencommissies in een juridischer jasje te steken zal zeer waarschijnlijk ook de samenstelling ervan veranderen en zullen er minder leden uit andere disciplines zoals inspecteurs, pedagogen en schoolartsen zitting in die commissies nemen.
Daardoor zal het lastiger zijn om adviezen op te stellen die er toe leiden dat klachten in de toekomst voorkomen zullen worden. In de huidige situatie worden in veruit de meeste gevallen de adviezen van de commissies opgevolgd door de schoolbesturen. De minister merkt verder op dat het ouders of verzorgers vrij staat om, los van de klachtenregeling, een juridische procedure te starten.
Laagdrempelig
Mr. Peter Dijkmans, juridisch adviseur bij de Besturenraad en nauw betrokken bij de evaluatie van de klachtenregeling in 2006, onderschrijft volledig het standpunt van de minister. “De kracht is de laagdrempeligheid van de regeling, ouders krijgen via de regeling op een relatief makkelijk en goedkope manier serieuze aandacht voor hun klacht. Dat tast je aan door de regeling te formaliseren.”
Tegelijkertijd plaatst Dijkmans de kanttekening dat een juridisering niet te vermijden is. “Dat is een illusie. Je ziet die trend in allerlei sectoren van de samenleving, dus ook in het onderwijs.” Dat manifesteert zich in de klachtenprocedure. “Je ziet in toenemende mate dat beide partijen, besturen en klagers, zich laten bijstaan door juristen en zich goed voorbereiden.”
En dat is logisch omdat de uitspraak van de commissie, ook al gaat het ‘maar’ om een advies, consequenties kan hebben voor een aangeklaagd bestuur. Als het bijvoorbeeld gaat om een kwestie waarin de zorgplicht van de school in het geding is, dan kan het al gauw gaan over aansprakelijkheid. “Met een advies van de commissie waaruit blijkt dat een school tekort is geschoten zou een klager naar de rechter kunnen stappen met een eis voor schadevergoeding”, aldus Dijkmans in reactie op het standpunt van de minister.
Harmonisatie
Uit het antwoord van de minister blijkt dat zeventig procent van de scholen in po en vo is aangesloten bij een landelijke klachtencommissie voor katholiek, protestants-christelijk, algemeen bijzonder en openbaar onderwijs. Daarnaast zijn er nog kleine landelijke commissies. De reglementen zijn echter grotendeels geharmoniseerd.
In de periode 2005 en 2009 varieerde het aantal klachten van 293 tot 387. Hoewel de minister tevreden is met het functioneren van de regeling moet er wel oog zijn voor verdere verbeteringen zoals een heldere communicatie naar de klagers toe.
[Bericht digitale nieuwsbrief Besturenraad, 30 september 2010]