COLUMN | De mooiste onderwijsdemonstratie die ik ooit heb meegemaakt was O´71. Op een doordeweekse avond (!) op 29 november in 1971 verzamelden zich enkele tienduizenden demonstranten in de Jaarbeurs in Utrecht om te protesteren tegen het beleid van toenmalig minister van Onderwijs Chris van Veen (CHU). De bewindsman verscheen ook zelf op het podium, waarna het publiek prompt ´Van Veen, ga heen´ begon te zingen.
Het bijzondere aan deze protestmanifestatie was dat hij werd gedragen door een brede coalitie van ouders, leerlingen, leraren en onderwijsorganisaties. Ik zat zelf nog op de middelbare school en mijn vader, hoofd der school, laadde die avond spontaan de halve familie in de auto om naar Utrecht af te reizen. Voor mij was het, als zeventienjarige, een overweldigende ervaring.
Maar heeft O’71 effect gehad, behalve dat hij een plek in de onderwijsgeschiedenis heeft gekregen? Dat is moeilijk te zeggen, want het kabinet Biesheuvel hield het sowieso niet lang vol en het kabinet Den Uyl dat vervolgens aantrad gaf het onderwijs aanvankelijk ruim baan.
Confrontatie
De echte confrontatie moest nog komen, in de jaren tachtig toen de wereld, en dus ook Nederland, een stevige economische recessie voor de kiezen kreeg. Het mes ging diep in de overheidsuitgaven en vooral het onderwijs, dat een steeds groter deel van het overheidsbudget opslokte, moest eraan geloven. Uniek was de korting van 1,65 % op de lerarensalarissen, bovenop de algemene loonmaatregel. De emoties en de woede liepen hoog op, in november 1982 sloten zo’n duizend scholen hun deuren: staking!
Andere ingrijpende maatregelen waren het vergroten van de klassen in het kleuter- en lager onderwijs van 30 naar 32 leerlingen en het drastisch verlagen van de aanvangssalarissen van nieuwe leerkrachten. De beruchte HOS-operatie. Ook het hoger onderwijs moest er aan geloven. De Katholieke Universiteit Brabant dreigde bijvoorbeeld zodanig geamputeerd te worden dat haar voortbestaan op het spel kwam staan.
Eindstreep
Toenmalig minister Deetman overleefde alle proteststormen, en de bezuinigingsvoorstellen haalden grotendeels ongeschonden de eindstreep. Dat maakte het voor zijn opvolger Ritzen, die eveneens flink moest bezuinigen, een stuk gemakkelijker. Het onderwijsveld was, de studenten uitgezonderd, moegestreden.
En nu zijn we weer in een periode terechtgekomen dat er ingeleverd moet worden, heel veel zelfs. Als we de deskundigen moeten geloven beleven we een crisis die dieper snijdt dan in de jaren tachtig. Wat daar ook van waar is, op één punt is er een wezenlijk verschil.
We hebben te maken met een krimpende beroepsbevolking en het staat buiten kijf dat er komende jaren grote behoefte is aan goedopgeleid personeel. Waar in de jaren tachtig ‘korter werken’ het parool was, is nu het omgekeerde de boodschap. Voor het onderwijs is er een cruciale rol weggelegd in het opleiden van al die mensen.
Draagvlak
Dat in economisch lastige tijden de tering naar de nering moet worden gezet, ook in het onderwijs, zal geen verstandig mens bestrijden. Maar doe het weloverwogen met een maximum aan draagvlak. Want dat is de les van de jaren bezuinigingen in de jaren tachtig.
Financieel mag het beleid uit die tijd een succes zijn geweest, het heeft diepe sporen getrokken in het onderwijsveld. Vele jaren later spraken onderwijsmensen nog met grote verbittering over de ingrepen van de overheid. Ze beschouwden het als een gebrek aan waardering voor hun werk, om niet te zeggen een diskwalificatie. En dat is het laatste waar het onderwijs – leerlingen, studenten – mee gediend is: frustratie en demotivatie. Dan is de prijs van een ondoordachte bezuiniging hoog, te hoog.