COLUMN | Het bericht in de krant zou mij waarschijnlijk ontgaan zijn, als ik er niet onlangs op een school op geattendeerd was.
Het gaat over het volgende. Werkgevers en werknemers in de schoonmaakbranche hebben afgelopen week een convenant afgesloten waarin onder meer afspraken zijn gemaakt over het opleiden van het doorgaans ongeschoolde personeel in deze sector. Misschien herinnert u zich nog de staking van schoonmakers die voor de NS werken vorig jaar, en dat daarbij in volle omvang in beeld kwam dat er in deze sector, als het gaat om fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden, nog een wereld is te winnen.
Kennelijk is de actie niet voor niets geweest. Een van de punten in het convenant gaat over het werken op normale werktijden. Dus overdag, als bedrijven of instellingen volop draaien, en niet in de avonduren als het personeel thuis voor de buis zit.
En dan kom ik nu waar een conrector mij onlangs op wees toen hij mij rondleidde door zijn (grote) middelbare school. In de gangen en in lege klaslokalen waren schoonmakers (m/v) onder schooltijd druk in de weer om het gebouw spic en span te houden. Dat was een bewuste keuze.
Voor de betrokken werknemers is het prettig dat ze op gewone werktijden hun job kunnen uitoefenen. Met de gaten in de lesroosters is het geen probleem om het werk zo in te delen dat onderwijs en poetsers elkaar niet in de weg zitten.
Maar er speelt ook een pedagogisch element mee. Leerlingen beseffen beter dat het geen kaboutertjes zijn die ’s nachts hun rommel komen opruimen, maar mensen van vlees en bloed. Dat ze dus beter moeten nadenken voor ze hun afval achteloos laten vallen.
En niet te onderschatten is dat deze leerlingen nu kunnen zien dat er ook mensen zijn die met hun handen de kost moeten verdienen omdat het niet van die studiebollen zijn zoals zij. Want veel schoonmakers zijn ongeschoold of hebben niet meer dan de praktijkschool doorlopen. Je zou het dus kunnen zien als een stukje invulling geven aan burgerschapskunde.
Zo simpel kan het soms zijn om jongeren te leren wat respect is.