INTERVIEW | Prof. Hans van Luit is hoogleraar Diagnostiek en behandeling van kinderen met dyscalculie (Universiteit Utrecht) en verbonden aan het Dyscalculie Expertisecentrum Nederland. Hij maakt zich zorgen over de invoering van de rekentoets in het voortgezet onderwijs. Hij vindt een rekentoets onzinnig en funest voor zwakke rekenaars. [Interview oktober 2011]
Is dyscalculie het broertje van dyslexie?
“Wat ze beiden gemeen hebben is dat het om een stoornis in de hersenen gaat, bij dyslexie is het de taalvaardigheid, bij dyscalculie de rekenvaardigheid. Maar het verschil is dat het bij dyslexie gaat om een automatiseringstekort, dat is zogezegd compensabel. Door letter voor letter te spellen kunnen deze kinderen een woord uiteindelijk lezen. Het probleem zit vaak niet op begripsniveau maar op technisch leesniveau. Bij rekenen is het een complex geheel, blijkt uit neurologisch onderzoek. Onze hersenen bestaan uit vier kwabben, lezen zit vooral in de temporale kwab, maar rekenen zit in alle vier de kwabben. Dus als een kind aan het rekenen gaat dan heeft hij de hersenen op allerlei niveaus nodig. Dat is een veel complexere taak dan het lezen. Kinderen met dyscalculie leggen geen link met sommen die redelijk vergelijkbaar zijn. Dat maakt dat je als docent vreselijk veel tijd kwijt bent om kinderen überhaupt wat bij te brengen. Het komt er op neer dat elke rekenopgave voor een kind met dyscalculie uniek is. Ze ontdekken niks zelf.”
Is dyscalculie een ondergeschoven kindje in het onderwijs?
“Dat is niet zozeer het geval, maar dyscalculie is wel minder bekend. Twee tot drie procent van de kinderen heeft die stoornis. Naar dyslexie is misschien wel tien keer zoveel onderzoek gedaan. De term dyscalculie is rond 1950 voor het eerst door artsen gebruikt, is daarna vrijwel uit beeld verdwenen, maar is nu weer terug. In het onderwijs is lang gedacht dat als je zwak bent in rekenen dat wel aan je cognitie zal liggen. Deze kinderen werden vaak als dom bestempeld. De laatste jaren is de aandacht toegenomen. Dat is ook ingegeven door overheid die in 2004 een richtlijn heeft uitgevaardigd over de inzet van hulpmiddelen en vrijstellingen voor kinderen met dyslexie of dyscalculie.”
Hoe stellen scholen in het voortgezet onderwijs zich op?
“We zien dat ze steeds vaker beleid maken voor leerlingen met dyscalculie, ze staan er voor open. Een directeur heeft wettelijk de bevoegdheid om aan te geven welke ondersteuning een school kan bieden, en welke niet. In de lumpsum zijn er middelen voor beschikbaar, zij het beperkt. Dat is dus ook een kwestie van keuzes maken. Ouders moeten zelf beoordelen of ze het aanbod van een school voldoende vinden maar ze kunnen niets afdwingen. We zien wel dat directeuren doodsbenauwd zijn om leerlingen te faciliteren met het centraal examen. De Onderwijsinspectie en het College van Examens deden daar moeilijk over. Gelukkig ligt er nu een uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling dat scholen een leerling met dyscalculie mogen faciliteren als die middelen eerder al tijdens de schoolloopbaan waren toegestaan.”
Hoe signaleer je dat een kind dyscalculie heeft?
“Je kunt gemakkelijk zien dat een kind een rekenprobleem heeft, maar niet of de oorzaak dyscalculie is. Het zijn doorgaans de ouders die zien dat er serieus wat aan de hand is met hun kind, bijvoorbeeld omdat het niet kan klokkijken. Aan het begin van de basisschool is het meestal nog niet opgevallen, omdat deze kinderen in zijn algemeenheid zeer gemotiveerd zijn om te leren en hun tekortkomingen vaak met trucjes, zoals door stiekem op de vingers te tellen, compenseren. Pas als ze in groep vijf komen dan helpen die trucjes niet meer en gaan de resultaten met rekenen pijlsnel omlaag. Het is alleen te achterhalen met diagnostisch onderzoek. Bij de honderd kinderen die bij ons expertisecentrum binnenkomen waarvan ouders en school denken dat er sprake is van dyscalculie, stellen we dat in 35 procent van de gevallen vast. De rest is heel zwak in rekenen, maar heeft geen stoornis.”
Wat zijn de perspectieven voor kinderen met dyscalculie?
“We zien in de uitstroom dat negentig procent naar het vmbo gaat, tien procent naar het havo en hooguit een enkeling, bij hoge uitzondering, naar het vwo. Het heeft dus verregaande consequenties. Uitstroom is er vooral naar het vmbo omdat je daar minder strategieën nodig hebt om het hoogste niveau te behalen. Veel kinderen gaan de zorg in, op havo doen de meeste van deze kinderen het profiel C&M. Dan kunnen ze wiskunde laten vallen na klas vier. Nog wel want misschien wordt het vak verplicht. Wat je wel ziet is dat ze via vmbo naar mbo en hbo gaan, en sommigen zelfs naar de universiteit. Dat is een veel langere weg maar daar kunnen ze zich wel in vinden.”
“Dyscalculie een modieuze stoornis? Flauwekul!”
Er wordt wel eens gezegd dat het een modieuze stoornis is.
“Dat is echt flauwekul! Het bestaat al lang maar vroeger waren er geen handvatten om dat goed te diagnosticeren. Deze kinderen werken zich de blubber met rekenen en het lukt niet, terwijl andere vakken wel gaan. Dus die kinderen beginnen vreselijk aan zichzelf te twijfelen. Dat levert thuis waanzinnig veel ellende op. Ik ken kinderen met dyscalculie die zelfmoordneigingen hadden. Met een dyscalculieverklaring is er erkenning, komen faciliteiten beschikbaar. Er zijn niet zoveel hulpmiddelen. Formulekaarten, zakrekenmachines, maar er zijn geen daisyspelers zoals bij dyslexie. Een kind heeft met name behoefte aan instructie in een kleine groep of één op één, waarbij hij krijgt uitgelegd hoe bepaalde strategieën werken en die kan inzetten bij een groot aantal sommen. Dat vraagt veel begeleiding, vaak ook buiten schooltijd.”
Vanaf het schooljaar 2013 – 2014 wordt de rekentoets verplicht bij het centraal examen. Is dat een drempel voor leerlingen die veel moeite hebben met rekenen?
“Minister Van Bijsterveldt wil met de rekentoets een punt maken. Naar mijn idee gaat het nergens over. De goede leerlingen kunnen over het algemeen toch wel rekenen. Voor zwakke rekenaars, dus niet alleen leerlingen met dyscalculie, is het een maatregel die er voor zorgt dat ze nog minder kansen hebben om een diploma te halen. Wat ik tot nu toe van OCW heb gehoord wordt er geen enkele uitzondering gemaakt. Het is echt schandalig! Je zorgt dat ze meer problemen krijgen met betrekking tot werkloosheid, er komen meer mensen met psychische klachten, allerlei neveneffecten waar volgens mij volstrekt niet over nagedacht is. Wat hebben we aan een internationale ranking? Het gaat om het welbevinden van deze kinderen. Er wordt gezegd dat in het vmbo slechts twee tot vier procent meer leerlingen zullen zakken door de rekentoets. Alsof dat niet dramatisch is, achter die cijfers gaan de gezichten van duizenden kinderen schuil die zonder diploma van school gaan. We krijgen er ook geen betere koks door, geen betere loodgieters. Wel minder, want je sluit de weg af naar het mbo, terwijl het misschien later wel hele goede vaklui zijn.”
[Dit artikel is geplaatst in VO-magazine van oktober 2011].