UTRECHT | NIEUWS | Het onderzoek van de inspectie naar het ‘oppotten’ van overheidsbudget door scholen wijst uit dat het aantal ‘rijke’ besturen relatief beperkt is. Bovendien is zichtbaar geworden dat steeds meer besturen financieel krap bij kas komen te zitten.
Dat beeld komt naar voren in het rapport Onderzoek naar de financiële positie van schoolbesturen in po en vo. Aanleiding voor het onderzoek was een inventarisatie van de Algemene Onderwijsbond in 2008 waaruit naar voren kwam dat heel wat besturen geld op de plank hadden liggen dat bedoeld was voor onderwijsactiviteiten. De Tweede Kamer drong daarop vervolgens bij de minister aan op nader onderzoek. Eerst kwam de Commissie Don met een rapportage, waarna de inspectie vervolgonderzoek deed naar de schoolbesturen die op basis van de zogeheten kapitaalsfactor (mogelijk) als ‘rijk’ konden worden aangemerkt.
De uitkomst van dit laatste onderzoek is dat er inderdaad besturen zijn die flinke reserves hebben, maar dat daar vaak een goede reden voor is. Gemeten naar de situatie in 2014 hebben in het primair onderwijs 93 besturen € 136 miljoen teveel op de bank staan, en in het voortgezet onderwijs in 2013 17 besturen € 46 miljoen teveel. Men deze besturen zijn afspraken gemaakt over het afbouwen van de te grote buffers. De inspectie merkt daarbij op dat de afgelopen jaren de inhoud van de spaarpotten al flink is geslonken. En steeds meer scholen komen in de rode cijfers terecht, ze kampen in toenemende mate met exploitatietekorten.
Geen recht
Inspecteur-generaal Annette Roeters merkt in haar voorwoord op dat bestuurders bezwaar maakten tegen de term ‘overtollige middelen’ die de onderzoekers aanvankelijk gebruikten. ‘Het deed, voelden zij, geen recht aan de behoedzame wijze waarop zij hun middelen in voorgaande jaren hadden ingezet.’ Bestuurders wezen er op dat de ‘rijkdom’ bijvoorbeeld het gevolg was van de inzet van vrijwilligers. Daarom is de term ‘te ruime financiële buffer’ gehanteerd om te beoordelen of een bestuur teveel geld op de bank had staan. De maatstaf daarvoor is – afhankelijk van de grootte van het bestuur, dat de buffer tussen de 5 en 10 procent van de totale baten mag bedragen.
Een financiële buffer is – eenvoudig gezegd – de spaarpot die een bestuur erop nahoudt om reëel denkbare financiële risico’s te ondervangen. Die risico’s zijn:
– Fluctuaties in leerlingenaantallen
– Financiële gevolgen van arbeidsconflicten
– Instabiliteit in de bekostiging
– Onvolledige indexatie van de bekostiging.
De inspectie plaatst hier twee kanttekeningen bij. In absolute zin moet een buffer altijd minimaal € 100.000 zijn. Voor scholen in het so gelden iets ruimere percentuele marges.
Rapportages
Van elke onderzochte school is een aparte rapportage gemaakt die te lezen is op de site van de inspectie. Daarin wordt een analyse gemaakt van de omvang van de buffer. Het kan zijn dat een bestuur om goede redenen tijdelijk teveel geld op de plank heeft liggen, bijvoorbeeld vanwege te verwachten tegenvallers. In Brabant zaten 27 besturen in het onderzoek: INOS (Breda); SKBO (Oisterwijk/Moergestel); SKPO (Eindhoven); SKOBOS (Beerzen, Oirschot, Spoordonk); SKOR (Raamsdonk); Lowys Porquinstichting (Bergen op Zoom); Markant Onderwijs (Breda); Stichting PlatOO (Helmond); SKOPOS (Schijndel); De Overlaat (Waalwijk); SATO (Eindhoven), Signum (Den Bosch); Sint Christoffel (Boxtel); Vereniging Scholen met de Bijbel (Veen); RBOB De Kempen; De Waarden (Zevenbergen); Don Bosco (Helmond); De Eenbes (Geldrop); EPVO (Eindhoven); Veldvest (Eindhoven); SIMON (Oss); SOM (Bergen op Zoom); Scala (Drunen); VCOGG (Woudrichem); Scholengroep VO (Best-Oirschot); Opmaat (Tilburg).
► Lees hier het rapport van de inspectie
► Lees hier Bestuur RBOB maakt bezwaar