Beroep: Onderwijs | Aflevering 3.8
COLUMN | Deze week word ik 60. Dat stemt niet tot vreugde, maar niettemin geef ik een feestje. Komen al die mensen weer langs die al jaren op mijn verjaardag komen en zelf ook allemaal een dagje ouder worden. Wat klets ik nou: een dagje ouder? Elk jaar opnieuw worden al die mensen een heel jaar ouder en dat is nu al jaren aan de gang – en het is ze aan te zien. De tand des tijds knaagt aan ons en je ziet de impact.
Zo gaat dat: je hebt die vrienden en bekenden en familieleden een tijdje niet gezien en dan bellen ze aan (feestje!) en je doet open en één moment schrik je en je denkt bij jezelf ‘nou zeg, die is ook oud geworden’. En je herneemt je snel genoeg om in de ogen van de ander dezelfde blik te zien, want zij kijken naar jou en denken bij zichzelf: ‘nou zeg, die is ook oud geworden’. Maar we blijven beleefd dus we zeggen het niet.
Zo gaat dat. Je wordt ouder en je bent omringd door collega’s die dat ook overkomt. Leerlingen daarentegen, die hebben dat niet. Leerlingen zijn de eeuwige jeugd. Elk jaar opnieuw wandelt een nieuw cohort de school binnen en verdomd als het niet waar is: geen dag ouder dan die van vorig jaar. Sweet sixteen forever.
Maar vergis je niet: ze hebben je in de smiezen: één oogopslag en ze weten het.
Wat?
Dat jij wél oud bent.
Zelf zie je dat niet zo. Je hebt een beeld van ‘oud’, van opa’s en oma’s, waar je je ver van verwijderd acht. Een beeld van klepperende kunstgebitten, rondslingerende haarspelden, vormeloze zwarte jurken, vestzakhorloges, sigarenasvlekken op grijze pakken. Beetje onwelriekend of gehuld in de geur van onjeklonje / boldoot en dus toch onwelriekend.
Dat is jouw beeld van oude mensen. Het beeld dat jongeren hebben van oude mensen, dat ben jij. Kaal, maar nog steeds een beetje hip. Eigen tanden, maar wel geel. Potente after shave-lucht, maar al wel stram op een elektrische fiets.
Anekdote: één van mijn collega’s, net zo oud als ik, gaf een paar weken geleden wederom zijn eerste les van dit seizoen (zoals hij al zo vaak gedaan heeft). Inleidend praatje voor zijn eigen klas. En gaandeweg dat praatje begon hij zich te ergeren aan een jongen die de hele tijd stom voor zich uit zat te grijnzen. Was ie soms stoned of zo? Dus na de les zegt hij tegen die jongen, wacht eens even jij.
De jongen doet dat en de collega vraagt hem: ‘Waarom zat jij nou de hele tijd zo te lachen?’
De jongen moet opnieuw lachen en zegt zonder aarzelen, met blikkerende tanden en een haardos vol gel:
‘Och meneer, ik moest lachen omdat u me zo aan mijn opa doet denken.’
Bij de foto: omdat ik mijn opa’s niet heb gekend was de eerste oude man in mijn leven onze buurman (hij heette Van den Berg maar voor mij heette hij ‘buurman’. Het duurde enkele jaren vóór ik snapte dat dat een soortnaam was: ik dacht dat hij gewoon zo heette.) Hij woonde naast ons in de Trompstaat in Tilburg en tussen onze tuinen was een hekje. Op de foto leunt hij op dat hekje, sigaar tussen de vingers.
> Lees hier de vorige aflevering Sebastiaan! Van Spangas!