23 november 2024

De thuiszitter als kanariepietje van het passend onderwijs

Hoeveel thuiszitters er zijn? Niemand weet het echt. De thuiszitter is echter wel uitgeroepen tot het kanariepietje van passend onderwijs. Maar schiet de overheid zichzelf daarmee niet in de voet? [2014]

Door Ronald Buitelaar en Emmanuel Naaijkens

Kanariepietjes werden vroeger ingezet in de kolenmijnen om te waarschuwen voor gasvorming.

Wanneer je voortgezet onderwijs hoort te volgen en desondanks thuiszit, kan je het beste in Zuidoost-Friesland wonen. Het gelijknamige VO samenwerkingsverband passend onderwijs accepteert namelijk geen thuiszitters. In Groningen wordt in tegenspraak met de geest van passend onderwijs de oplossing vooral buiten de reguliere school gezocht door de thuiszittersproblematiek te koppelen aan opvangvoorzieningen. In Almere komt men niet verder dan de mededeling dat passend onderwijs rendement moet opleveren voor thuiszitters. In Dordrecht is het woord thuiszitter niet eens te vinden in het ondersteuningsplan, hét document waarin samenwerkingsverbanden hun ambities verwoorden.

Deze opsomming is een willekeurige greep uit de diverse ondersteuningsplannen maar voorspelt niet veel goeds voor sommige thuiszittende leerlingen. De aanpak van de thuiszittersproblematiek blijkt al net zo divers als het probleem zelf. Een beeld dat bevestigd wordt door onderzoeksbureau Oberon, dat de ondersteuningsplannen van veertig samenwerkingsverbanden analyseerde. Oberon stelt vast dat het niet ontbreekt aan ambities, maar wel aan inzicht in het huidige aantal thuiszitters en aan concrete plannen om de thuiszittersproblematiek aan te pakken.

Kinderen ‘met een vlekje’ doorschuiven

En dat is opmerkelijk omdat op 1 augustus de Wet Passend Onderwijs van kracht is geworden. Alle reguliere scholen van basisonderwijs, voorgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs hebben sindsdien een zorgplicht voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Ondersteuning die loopt van dyslexie en hoogbegaafdheid tot stoornissen in het autistisch spectrum. Kinderen ‘met een vlekje’ als een hete aardappel doorschuiven is er dus met ingang van dit schooljaar niet meer bij.

Onbegrijpelijk omdat ze recht op onderwijs hebben maar dat niet krijgen

Rondhangen op straat om er geen passende plek te vinden is in het onderwijs.

Wie denkt dat daarmee de thuiszittersproblematiek ook als sneeuw voor de zon verdwijnt kan echter van een koude kermis thuiskomen. Zo komen leerbare thuiszitters (leerlingen die wel de capaciteiten hebben om onderwijs te volgen) met een ontheffing van de leerplicht niet eens in de cijfers voor. Begrijpelijk omdat ze formeel de wet niet overtreden. Onbegrijpelijk omdat ze recht op onderwijs hebben maar dat niet krijgen. Op sociale media roeren ouders en belangenbehartigers van deze en andere thuiszitters dan ook nadrukkelijk de trom en in de media vormen ze het gezicht van de thuiszitterproblematiek. Hun centrale boodschap: passend onderwijs is niet dé oplossing is voor de thuiszitter.

Hoe betrouwbaar zijn de cijfers?

Dat roept de vraag op of er eigenlijk wel goed zicht is op het aantal thuiszitters. De overheid beschikt als het over onderwijs gaat over indrukwekkende databestanden. Maar hoeveel kinderen er precies thuiszitten en wie er allemaal in beeld zijn, daar durft eigenlijk niemand zijn hand voor in het vuur te steken.

Ingrado, de brancheorganisatie van leerplichthandhavers, spreekt in een inventariserend onderzoek uit 2010 van 2500 op jaarbasis. De Kinderombudsman concludeert dat het wel eens om tienduizenden kinderen zou kunnen gaan die korte of langere tijd thuiszitten. En staatssecretaris Dekker noemde in maart van dit jaar in een brief aan de Kamer een aantal van 3789 thuiszitters in het schooljaar 2012-2013. Daarvan is 70 procent gedurende het schooljaar teruggeleid naar school.

Maar hoe betrouwbaar is dat cijfer? In diezelfde brief erkent de staatssecretaris namelijk ook dat registratie door de leerplichtambtenaren in lang niet alle gemeenten op orde is. Op zich ook weer niet verrassend want de Evaluatie- en adviescommissie Passend onderwijs (ECPO) durfde vorig jaar bij de nulmeting niet eens een uitspraak te doen over het aantal thuiszitters. De onderzoekers concluderen: ‘Er zijn in de afgelopen jaren wel aantallen thuiszitters genoemd, door Ingrado, door het Ministerie van OCW en door de Landelijke Kinderombudsman. Het gaat steeds om (heel) verschillende aantallen, dit illustreert dus dat er nog onvoldoende sprake is van uniformiteit. Daardoor zijn landelijke cijfers nog niet (betrouwbaar) te construeren. We zien er dan ook van af om aantallen te vermelden.’

Thuiszitter is the proof of the pudding

In dat licht is het opmerkelijk dat het ministerie van Onderwijs zelf de thuiszitter heeft uitgeroepen tot het kanariepietje van passend onderwijs, het vogeltje dat mijnwerkers vroeger waarschuwde voor gevaar door van zijn stokje te gaan als er mijngas vrijkwam.

Lees bijvoorbeeld wat Fons Dingelstad, de invloedrijke directeur van de themadirectie Jeugd, Onderwijs en Zorg (OCW) er in juli van dit jaar [2014] over zegt in het ledenmagazine van Ingrado:  ‘Een belangrijk doel van passend onderwijs is het voorkomen en terugdringen van het aantal thuiszittende kinderen en jongeren. Het aantal thuiszittende kinderen en jongeren is dus een graadmeter voor het slagen van passend onderwijs in de samenwerkingsverbanden.’

Bart van Kessel, een van de medewerkers van Gedragswerk, een door het ministerie van Onderwijs gefinancierde organisatie die zich bezighoudt met het begeleiden en teruggeleiden van thuiszitters, is in eerder in het jaar in hetzelfde blad niet minder helder: ‘De thuiszitters zijn een zogenoemde spildoelgroep, alles komt bij hen samen, zij zijn the proof of the pudding. Thuiszitters raken met hun problematiek de vier transities, passend onderwijs, jeugdzorg, awbz en de participatiewet. De oplossing voor thuiszitters kan dus ook niet alleen bij het onderwijs vandaan komen, dat is echt een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het is een groep die je dondersgoed in de gaten moet houden anders krijgt de samenleving de rekening vanzelf gepresenteerd.’

Opstaan tegen thuiszitten

Terwijl dus de deskundigen bij uitstek aangeven dat het oplossen van de thuiszittersproblematiek de toetssteen wordt voor het slagen van passend onderwijs is niet duidelijk om hoeveel thuiszitters het gaat, wie er tot die groep gerekend wordt en wat eraan gedaan wordt. Wat ook niet helpt is dat er geen wettelijke definitie is van wat een thuiszitter is. Onderzoeker Jepma van kenniscentrum Sardes in het onderzoek ‘Opstaan tegen het thuiszitten’: ‘In de Leerplichtwet wordt het begrip thuiszitten niet genoemd en er bestaat geen eenduidige invulling van de grens tussen verzuim en thuiszitten.’

In de Leerplichtwet wordt het begrip thuiszitten niet genoemd. Niet zo vreemd want thuiszitters zijn een relatief nieuw verschijnsel in het onderwijs. In 1999 schrijft de Inspectie van het Onderwijs voor het eerst over deze groep in haar Onderwijsverslag: ‘Voor een klein deel van de leerlingen is niet duidelijk tot welke groep ze gerekend moet worden. Het betreft de leerlingen op een plaatsingswachtlijst voor een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs. Hoewel hun aantal gering is, bij benadering zevenhonderd tot achthonderd leerlingen op 1 oktober 1999, maken deze leerlingen toch duidelijk dat de toegankelijkheid van het primair onderwijs nog niet optimaal is’. Maar in 2006 is die moeilijk te definiëren thuiszitter ‘veranderd’ in een leerling van cluster 4 van het voortgezet speciaal onderwijs: een leerling met gedragsproblemen. Niet toevallig het cluster dat zo’n sterke groei vertoonde dat het min of meer verantwoordelijk is voor de invoering van passend onderwijs.

Schrijnende verhalen

En zo lijkt het erop dat het ministerie van Onderwijs zijn eigen probleem heeft gecreëerd. Omdat de thuiszitter door het ministerie tot kanariepietje van passend onderwijs is uitgeroepen, bestaat het risico dat een relatief klein probleemgebied ervoor gaat zorgen dat passend onderwijs al bij aanvang met zand in de motor te maken krijgt. De thuiszitter, waar het speciaal onderwijs al geen greep op had, zal met de transitie naar passend onderwijs een plaats moeten krijgen in het reguliere onderwijs en dat zal allerminst vanzelf gaan.

Wie de sociale media volgt wordt ook na 1 augustus nog met de regelmaat van de klok geconfronteerd met soms schrijnende verhalen. Kortom, de thuiszittersproblematiek dreigt het passend onderwijs te gijzelen. Om dat te voorkomen moet er op de eerste plaats helderheid komen: over de precieze definitie van de thuiszitter, over de registratie, over de aantallen.

Staatssecretaris Dekker heeft aangekondigd nog deze maand met actuele cijfers te komen. Als de bewindsman de mist niet kan verdrijven, dan ondermijnt dat het Plan van aanpak passend onderwijs 2014-2020. Het terugdringen van de thuiszittersproblematiek is immers door OCW zelf uitgeroepen tot de lakmoesproef van passend onderwijs. Als de overheid daarin faalt dan ondermijnt dat het (wankele) draagvlak voor deze ingrijpende onderwijshervorming. Een doemscenario waar niemand mee gediend is. Zeker de thuiszitter niet.

Je hebt thuiszitters en thuiszitters

Hoewel dé definitie van thuiszitters dus nog op papier moet komen is al wel een constante te onderscheiden; de periode van vier weken. Leerlingen die zo lang thuis zitten worden door iedereen die zich met het onderwerp bezighoudt aangemerkt als thuiszitter. Waarmee de kous overigens niet af is want als er na die periode een ontheffing wordt gegeven verdwijnt die thuiszitter wel uit de statistiek maar niet van de bank van zijn ouders. Om nog te zwijgen over het onderscheid tussen relatieve thuiszitters (wel ingeschreven op een school, maar thuis) en absolute thuiszitters (niet ingeschreven op een school, wel thuis of op straat of waar dan ook).

[Dit artikel is in september 2014 gepubliceerd op The Post Online]

 

Deel dit artikel