COLUMN | BEROEP: ONDERWIJS | Afl. 7.37 | Stratego, dat ken je toch wel he? Mooi bordspel, populair toen ik jong was en, omdat ik niet in dienst ben geweest, nog steeds mijn referentiekader als het gaat om militaire rangen. ‘Maarschalk’, dat was het hoogste. Meteen daaronder: de generaal. Dan: de kolonels. Dan majoor, kapitein, luitenant. Dat waren de officieren.
Daaronder kwam natuurlijk de onderofficier: sergeant, en de gewone soldaat: verkenner. Oh nee, eerst nog de technisch specialist: mineur. Dan de verkenner en die geheimzinnige spion, die door iedereen verslagen werd maar die dan weer wel de maarschalk van het bord kon vegen. (Tegenwoordig zou je dat een terrorist noemen, denk ik.) En de bommen en de vlag. Vlag verloren al verloren!
Maar goed, het gaat nu even om de sergeant. Die stelde eigenlijk niks voor, qua slagkracht. Je kon er verkenners en mineurs mee opruimen want die waren lager, maar ja, een verkenner kon wel lekker grote sprongen maken en de mineur had je nodig om de bommen op te ruimen. Hij was niks dus, in mijn ogen, de sergeant, en het raakt mij dus diep, ik krijg het nauwelijks opgeschreven, het raakt mij dus recht in mijn hart als ik lees dat het maatschappelijk aanzien van de leraar is gedaald van pakweg dat van een kolonel tot dat van, jawel, even doorlezen, het doet pijn maar flink zijn, ons maatschappelijk aanzien is zo ongeveer gelijk aan dat van een, echt waar, … een sergeant.
Wow. Het is er uit. De maatschappij kijkt naar ons zoals ze naar een sergeant kijkt: ongetwijfeld nuttig want anders zouden ze er niet zijn maar ach, beetje aandoenlijk. Niet helemaal gelukt, de carrière van die meneer. Sergeantje he? Ergens halverwege blijven steken. Ach. Dertig jaar geleden wás je iemand, als leraar. Op de karatetraining waar ik toen zat, sprak een aantal mede-karateka’s mij opeens met ‘u’ aan, toen ze hoorden dat ik voor de klas stond.
De tijden veranderen. Dat maatschappelijk aanzien had natuurlijk te maken met het uitstekende salaris indertijd, maar ook met het baantje zelf: het was min of meer een vrij beroep. Je moest natuurlijk je lessen geven, maar wat je de rest van de tijd deed, dat was je eigen zaak. Als eerstegrader in het voortgezet onderwijs moest je 26 lessen van 50 minuten geven, dat was een volledige baan. Nou, reken maar uit hoeveel klokuren je dan op school moest zijn. Je had natuurlijk wel meer werk te doen, vooral correctie en lesvoorbereiding, maar dat deed je thuis. Voor een groot deel was je baas over je eigen tijd. Kom daar nu maar eens om!
Ik zie het als een proces van proletarisering: geleidelijk zijn we veranderd in loonslaven, streng gereglementeerd onder een berg protocollen en handelingsvoorschriften waar de honden geen brood van lusten en waar de maatschappij ook niet wijzer van wordt, maar ja, doe er maar eens wat aan. Geen vrije vogels meer maar uitvoerders van andermans ideeën over onderwijs en tja, daar oogst je geen aanzien mee.
En dus? Het is geen woord natuurlijk, maar de term ‘sergeantisering’ dringt zich op. Niks mis mee, met sergeant, maar ze spreken hem niet met ‘u’ aan op de karatetraining. Volgende week dus: de opstand der sergeanten. Geef acht!