COLUMN | Voor de jongensachtige staatssecretaris van Onderwijs Sander Dekker (VVD) was het een mooie binnenkomer. In de stortvloed van negatief kabinetsnieuws had hij zowaar een lichtpuntje te melden. De gemiddelde groepsgrootte in het basisonderwijs ligt op 22,8 leerlingen, zo bleek uit een steekproef in opdracht van OCW. En dat komt héél dicht bij de 23 leerlingen die door veel leerkrachten als het ideale aantal wordt gezien.
Maar zoals we allemaal weten, zeggen gemiddelden lang niet alles. Dat blijkt al uit het cijfer, 0,8 leerlingen bestaan natuurlijk niet. De staatssecretaris geeft dat ook ruiterlijk toe in zijn brief aan de Tweede Kamer. Er zijn veel scholen met groepen die (ver) uitstijgen boven dat magische getal van 23 leerlingen.
En ik kan de bewindsman op een briefje geven dat de jammerklachten van ouders over het groeiend aantal kinderen in de klas toenemen. Want het is zonneklaar dat steeds meer schoolbesturen moeite hebben om uit de rode cijfers te blijven. De kaasschaaf hanteren om de kosten te drukken is niet meer toereikend. Bezuinigen doe je pas echt door het mes te zetten in de personeelslasten – met grotere klassen als gevolg.
Protesterende ouders moeten hun beklag niet doen bij het ministerie in Den Haag, maar bij hun eigen schoolbestuur, zegt Dekker. Want dat is nou eenmaal de logische consequentie van autonomie. Een bestuur kan sinds 2006, toen de lumpsumfinanciering werd ingevoerd, zelf keuzes maken. Er is niemand, laat staan OCW, die verplicht om klassen groter te maken.
Zo bezien is het een meesterzet geweest van de kabinetten Lubbers om scholen meer (financiële) vrijheid te geven. Toen minister Wim Deetman in de jaren tachtig fors moest bezuinigen verhoogde hij – met pijn in het hart naar hij zei – de groepsgrootte van 30 naar 32 leerlingen. Duizenden banen kwamen op de tocht te staan. Het hele land viel over hem heen, Deetman was de gebeten hond. Dat staat Dekker niet te wachten, met dank aan de lumpsum.